De toe-eigening van het heil

Aanvulling naar aanleiding van de discussie “Dogmatiek… Kerkleer…” op het forum van RefoWeb. Ik heb de tekst later enigszins bewerkt.
Daar werd het volgende gesteld:
Los van deze vragen, vraag ik me af of de uitverkiezing het struikelblok bij uitstek is voor velen binnen de reformatorische gezindte. Ik denk eerder de vraag naar de toe-eigening van het heil: “hoe weet ik of ik een kind van God ben?

Ik herken de vragen en vraag me af hoe gedacht wordt over de oorzaak van de twijfel of men een kind van God is. De opmerking doet vóórkomen of de genoemde vraag los staat van de uitverkiezing, terwijl ik juist denk dat het een zeer logisch oorzaak en gevolg is. Ik denk dat geloof in deze juist zekerheid geeft en de kerkleer (in casu de DL) juist deze genoemde twijfel brengt. Zie in dat verband ook Hebreeën 11.

1. Kind van God.
Zoals ik het beschouw is de Bijbel ontzettend helder over wie een kind van God is. Je kan het geloven of niet geloven, maar je kan moeilijk zeggen dat het onduidelijk is.
Lees dit o.a. in Johannes 1:12-13
12 Doch allen, die Hem aangenomen hebben, hun heeft Hij macht gegeven om kinderen Gods te worden, hun, die in zijn naam geloven; 13 die niet uit bloed, noch uit de wil des vlezes, noch uit de wil eens mans, doch uit God geboren zijn.” (NBG-vertaling 1951 (NBG), © Nederlands Bijbelgenootschap)

Die Hem aanneemt, die in zijn Naam geloven, die zijn niet uit het vlees, maar uit de Geest geboren. Zij zijn wedergeboren. Zij zijn kinderen van God. Het overbekende Johannes 3:16 en omliggende verzen spreken ook nadrukkelijk over dit geloof. Velen gaan er naar mijn gevoel aan voorbij dat dit gedeelte onderdeel uitmaakt van het antwoord van de Here Jezus op de vraag van Nikodemus. Hij begon dat antwoord ten aanzien van de wedergeboorte met een uiting van verbazing of verwijt(?) die nu nog steeds uitgesproken kan worden:
Jezus antwoordde en zeide tot hem: Gij zijt de leraar van Israël, en deze dingen verstaat gij niet?” (NBG-vertaling 1951 (NBG), © Nederlands Bijbelgenootschap)

De Bijbel geeft de nodige aanwijzingen dat men juist heel zeker kan zijn dat God zijn beloften nakomt. Men kan ook heel zeker zijn van deze beloften. In 1 Johannes 5:10-13 staat het heel duidelijk:
10 Wie in de Zoon van God gelooft, heeft het getuigenis in zich; wie God niet gelooft, heeft Hem tot een leugenaar gemaakt, omdat hij niet geloofd heeft in het getuigenis, dat God getuigd heeft van zijn Zoon. 11 En dit is het getuigenis: God heeft ons eeuwig leven gegeven en dit leven is in zijn Zoon. 12 Wie de Zoon heeft, heeft het leven; wie de Zoon van God niet heeft, heeft het leven niet. 13 Dit heb ik u geschreven, die gelooft in de naam van de Zoon Gods, opdat gij weet, dat gij eeuwig leven hebt.” (NBG-vertaling 1951 (NBG), © Nederlands Bijbelgenootschap)

Uiteindelijk komt het dus neer op de vraag of u God gelooft.
Het wordt geschreven opdat gij weet, dat gij eeuwig leven hebt!

2. Toe-eigenen van het heil
In mijn ogen is het spreken over het toe-eigenen van het heil een vorm van zeer ernstige manipulatie die een mens gevangen kan zetten in zijn onzekerheid of twijfel! Ik weet niet wie deze uitdrukking heeft bedacht, maar ik kan er heel boos om worden.
Wanneer iemand zegt dat je je het heil niet mag toe-eigenen, dan is dat natuurlijk een waarheid als een koe. Het is niet tegen te spreken! Je mag het niet. Maar je kan het ook niet. Natuurlijk kan je je het heil niet toe-eigenen. Iedereen zal begrijpen dat het boven onze macht is om het ons toe te eigenen. Dat brengt de vragensteller, die uitziet naar dat heil echter zonder zekerheid weer ’terug in het hok’. “Stil maar wacht maar?” Rustig afwachten of het je geschonken zal worden. Maar hoe je daar dan zekerheid over kunt hebben, dat wordt vervolgens een heel vaag verhaal. De Dordtse Leerregels spreken slechts over de zekerheid der volharding. Wanneer je tracht te achterhalen wat daarmee wordt bedoeld, dan blijkt dat het de zekerheid is dat zij die uitverkoren zijn zullen volharden in het geloof dat hen geschonken is.

Waar de Bijbel in veel verschillende bewoordingen heel duidelijk stelt dat ieder die gelooft behouden is (niet zal worden) en een kind van God is, en daarmee MEDE-erfgenaam is, blijkt in al die dingen dat er geen heil toe te eigenen valt. Dat is ook onmogelijk! Het heil wordt geschonken aan een ieder die gelooft. Daar nu werpt de leer een drempel op, door te stellen dat dit geloof A. geschonken moet worden en B. dat dit slechts geschonken zal worden aan wie daartoe is uitverkozen. De onderbouwing hiervoor klopt echter van geen kant. (ik kom daar nog wel eens apart op terug)
De kerkleer werpt daarbij ook nog zoveel mogelijk drempels op. Men heeft het herhaaldelijk over een waar geloof, waarbij de kerkganger die al meent te geloven ook nog aan het twijfelen kan worden gebracht of zijn geloof wel voldoende waar/echt is. Durf dat maar eens van jezelf te zeggen en aan het avondmaal te gaan.

De Here Jezus is dan wel de Weg, maar de uitverkiezing is als een hek dat daarvoor is geplaatst. Je mag het hek niet zelf openen. Dan eigen je je de toegang toe. Daartoe heb je het recht niet. Je moet afwachten totdat het je duidelijk wordt dat je werkelijk tot de uitverkorenen behoort. Op het moment dat je al meent door God uitverkozen te zijn, wordt een nieuwe bron van twijfel neergelegd. Is je geloof wel een waar geloof?

Conclusie:
Is dus (vanuit de kerkleer bezien) de vraag of je een kind van God bent niet gewoon een andere bewoording van de vraag of je wel of niet uitverkozen bent?
Zo is dus de kerkleer in haar stellingname ten aanzien van de uitverkiezing HET struikelblok voor mensen t.a.v. de vraag of zij een kind van God zijn.
Er valt helemaal niet eens iets toe te eigenen! Het komt u toe uit Gods hand.
Ieder die gelooft krijgt in Christus al het heil om niet. Lees wat er staat en geloof wat je leest!
1 Johannes 5:1
Een ieder, die gelooft, dat Jezus de Christus is, is uit God geboren; en ieder, die Hèm liefheeft, die deed geboren worden, heeft (ook) degene lief, die uit Hem geboren is.” (NBG-vertaling 1951 (NBG), © Nederlands Bijbelgenootschap)

Wie gelooft in de Zoon zal psalm 56:6 van harte mee kunnen zingen, waarin gezegd wordt: “Gij hebt mijn ziel beveiligd voor den dood“. Wie dit niet gelooft en belijdt maakt God tot een leugenaar! Dat beweer ik niet, maar dat zegt Gods Woord. Ik herhaal het gedeelte uit 1 Johannes 5 nog maar even vanaf vers 9. Lees het net zo vaak als nodig is om het goed door te laten dringen:
9 Indien wij het getuigenis der mensen aannemen, het getuigenis van God is meerder, want dit is het getuigenis van God, dat Hij van zijn Zoon getuigd heeft. 10 Wie in de Zoon van God gelooft, heeft het getuigenis in zich; wie God niet gelooft, heeft Hem tot een leugenaar gemaakt, omdat hij niet geloofd heeft in het getuigenis, dat God getuigd heeft van zijn Zoon. 11 En dit is het getuigenis: God heeft ons eeuwig leven gegeven en dit leven is in zijn Zoon. 12 Wie de Zoon heeft, heeft het leven; wie de Zoon van God niet heeft, heeft het leven niet. 13 Dit heb ik u geschreven, die gelooft in de naam van de Zoon Gods, opdat gij weet, dat gij eeuwig leven hebt.” (NBG-vertaling 1951 (NBG), © Nederlands Bijbelgenootschap)

Hieronder een link naar een op YouTube geplaatste uitvoering van Psalm 56 (berijming 1773) die daar met kracht van getuigt. Natuurlijk kun je een voorkeur hebben, maar dan wordt het toch bijzaak of u langzamer zingt of sneller. Hele noten of halve? Orgelbegeleiding of band? Oude berijming of nieuwe? Schrijft u HEERE of Here? Had u liever een andere Bijbelvertaling? Waar gaat het nu werkelijk om?
Grote God wij loven U.
Hij heeft mijn ziel beveiligd voor de dood!
Ik heb het zelf uit Zijnen mond gehoord!
‘k vertrouw op God door gene vrees gestoord!
Wat sterv’ling zou mij schenden?

Hierbij een link naar een op YouTube geplaatste uitvoering van Psalm 56.